ctivd-rapport-41.pdf

(735 KB) Pobierz
TOEZICHTSRAPPORT
inzake
het onderzoek naar de activiteiten van de BVD jegens de heer
R.H.G. van Duijn
CTIVD nr. 41
19 november 2014
C
OMMISSIE VAN
T
OEZICHT
BETREFFENDE
DE
I
NLICHTINGEN
-
EN
V
EILIGHEIDSDIENSTEN
CTIVD nr. 41
TOEZICHTSRAPPORT
Inzake het onderzoek naar de activiteiten
van de BVD jegens de heer R.H.G. van Duijn
Inhoudsopgave
SAMENVATTING ............................................................................................................................... i
1
2
Inleiding ........................................................................................................................................ 1
Opzet van het onderzoek .......................................................................................................... 2
2.1
2.2
3
Onderzoeksvraag.................................................................................................................... 2
Methodiek............................................................................................................................... 3
Activiteiten door of in opdracht van de BVD ........................................................................ 5
3.1
3.1.1
3.1.2
3.1.3
3.2
3.3
3.3.1
3.3.2
3.3.3
3.4
3.5
3.6
Aandachtsgebieden van de BVD in de jaren ’60 en ‘70 ......................................................... 6
‘Extremistische stromingen’ ........................................................................................ 7
Provo ............................................................................................................................ 10
Kabouters ..................................................................................................................... 17
Inzet van bijzondere middelen door de BVD ....................................................................... 18
Optreden van de toenmalige Gemeentepolitie Amsterdam .................................................. 22
Oprichting groep IJzerman ....................................................................................... 23
Opleiding groep IJzerman ......................................................................................... 24
Aansturing groep IJzerman en Inlichtingendienst ................................................ 25
Diepvrieslijst ........................................................................................................................ 31
Ontvoering........................................................................................................................... 36
De jaren ’80 tot heden .......................................................................................................... 37
4
5
Slotbeschouwing ....................................................................................................................... 38
Conclusies ................................................................................................................................... 40
BEGRIPPENLIJST ............................................................................................................................. 44
BIJLAGE .............................................................................................................................................. 50
C
OMMISSIE VAN
T
OEZICHT
BETREFFENDE
DE
I
NLICHTINGEN
-
EN
V
EILIGHEIDSDIENSTEN
CTIVD nr. 41
SAMENVATTING
Bij het toezichtsrapport
inzake het onderzoek naar de activiteiten
van de BVD jegens de heer R.H.G. van Duijn
De Commissie heeft een onderzoek verricht naar de activiteiten van de toenmalige BVD
jegens de heer R.H.G. van Duijn. Dit onderzoek volgt uit het verzoek dat de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 5 juni 2013 deed aan de Commissie. De
minister verzocht om onderzoek naar de vraag of de BVD in de jaren ‘60, ’70 en ’80 van de
vorige eeuw bijzondere bevoegdheden (in de zin van de Wiv 2002) heeft ingezet jegens de
heer Van Duijn.
Vervolgens heeft de Commissie gezocht naar een uitgebreidere invulling van deze
onderzoeksvraag. Zo probeert zij met haar onderzoek tegemoet te komen aan de bezwaren
van de heer Van Duijn en het Comité Rechtsherstel Roel van Duijn. Volgens hen was de
onderzoeksvraag van de minister namelijk te beperkt. Overigens hebben zij wel met de
vraag van de minister ingestemd.
De Commissie betrekt een aantal extra onderwerpen bij het onderzoek en spreekt zich
hierover uit. Dit zijn:
de aandacht die de BVD heeft gehad voor de provo- en kabouterbeweging in de jaren ’60
en ’70, en in hoeverre deze aandacht paste binnen de taakopdracht van de BVD om
gegevens in te winnen over politiek-extremistische stromingen;
het optreden van de groep IJzerman en van de inlichtingendienst van de toenmalige
Amsterdamse gemeentepolitie voor zover deze zouden hebben gehandeld onder
aansturing van de BVD;
de vermeende plaatsing van de heer Van Duijn op de interneringslijst van operatie
Diepvries, ook wel de diepvrieslijst genoemd;
de ontvoering van de heer Van Duijn in april 1970 voor zover de BVD daarbij eventuele
betrokkenheid had;
de aandacht die er voor de heer Van Duijn bestond vanaf de jaren ’80.
Aandacht in jaren ’60 en ’70
De Commissie oordeelt dat, naar de maatstaven van die tijd, de BVD destijds terecht
aandacht voor de heer Van Duijn en de provobeweging had. Dit oordeel baseert zij op de
anarchistische grondslag van provo als beweging, het radicaliserende karakter van
provoactiviteiten en -uitlatingen, het revolutionaire gedachtegoed dat werd aangehangen en
bepaalde op geweld gerichte uitlatingen van de heer Van Duijn. Hierbij vindt de Commissie
van belang dat de BVD zichzelf in dat verband bepaalde beperkingen oplegde in het licht
van zijn specifieke taakopdracht. In de interne normstelling van mei 1967 geeft de BVD aan
dat operationele activiteiten (de inzet van bijzondere bevoegdheden) alleen kunnen
plaatsvinden, als sprake is van heimelijke politieke activiteiten. Deze deden zich bij de heer
Van Duijn en provo niet voor. De Commissie heeft op grond van haar onderzoek geen
aanwijzingen dat de BVD buiten deze zelf opgelegde grenzen is getreden.
i
De BVD had ook aandacht voor de ontwikkelingen binnen de kabouterbeweging. Dit blijkt
uit de dossiervorming over dit onderwerp. De Commissie meent dat de betrokkenheid van
een aantal ex-provo’s, zoals de heer Van Duijn, een aanleiding heeft gevormd de groepering
en de leiding ervan in zicht te willen houden. De Commissie concludeert echter dat de
kabouterbeweging binnen het taakgebied van de BVD geen voorname positie had. Zij heeft
namelijk geen interne beleidsstukken of externe rapportages over de beweging gevonden.
Bijzondere bevoegdheden door de BVD
Het persoonsdossier van de heer Van Duijn bevat gegevens die afkomstig zijn van een of
meer menselijke bronnen. Uit het onderzoek naar de herkomst van deze informatie komen
dertien agentenoperaties van de BVD naar voren. Op basis van de bestudeerde dossiers van
deze operaties concludeert de Commissie dat de BVD niet (gaandeweg) een agent, in de zin
van de Wiv 2002, heeft ingezet jegens de heer Van Duijn en jegens de bewegingen die hij
(mede) heeft opgericht, zoals provo en de kabouters. Voor provo heeft de Commissie één
concreet geval van incidentele sturing van een agent vastgesteld. Met deze sturing werd
echter niet beoogd informatie over de heer Van Duijn te verkrijgen en dat is ook niet
gebeurd. Het persoonsdossier bevat wel meerdere gegevens over de heer Van Duijn die
afkomstig zijn uit verschillende agentenoperaties, maar deze gegevens zijn niet op
aansturing van de BVD verzameld. Dit is zogenoemde bijvangst die kennelijk op eigen
initiatief van de agenten aan de BVD is verstrekt.
De Commissie heeft in haar onderzoek ook geen aanwijzingen gevonden dat de BVD
mogelijk andere bijzondere inlichtingenmiddelen jegens de heer Van Duijn heeft ingezet. De
Commissie is ervan overtuigd dat als dergelijke middelen waren ingezet en hieruit
opbrengst over de heer Van Duijn was verkregen, hiervoor bepaalde aanknopingspunten in
de informatie in het persoonsdossier van de heer Van Duijn te vinden waren geweest. Dit is
niet het geval. Daarom is het volgens de Commissie aannemelijk dat er geen bijzondere
bevoegdheden zijn ingezet.
Groep IJzerman en Inlichtingendienst van de toenmalige gemeentepolitie Amsterdam
Het dossieronderzoek wijst uit dat de BVD pas na de oprichting van de groep IJzerman op
de hoogte kwam van het bestaan ervan. Ook had de BVD grote bezwaren tegen het ontstaan
van wat de dienst zag als een tweede inlichtingendienst van de toenmalige gemeentepolitie
Amsterdam, naast de bestaande Inlichtingendienst Amsterdam. Op grond hiervan acht de
Commissie het niet aannemelijk dat de BVD betrokken was bij de oprichting van de groep
IJzerman.
De Commissie concludeert dat de toenmalige gemeentepolitie Amsterdam de BVD heeft
verzocht om scholing voor de leden van de groep IJzerman. Het initiatief hiertoe ging echter
niet uit van de BVD. Verder concludeert de Commissie dat de BVD deze leden niet heeft
geschoold, omdat de toenmalige gemeentepolitie Amsterdam van de opleidingsmogelijkheid
van de BVD heeft afgezien. Deze conclusie gaat in tegen wat de heer Van Duijn hierover
zegt. Overigens zijn er wel een beperkt aantal voorlichtingsbijeenkomsten geweest.
De Commissie heeft geen aanwijzingen dat de groep IJzerman werd aangestuurd door de
BVD. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de groep IJzerman door de Inlichtingendienst van de
toenmalige gemeentepolitie Amsterdam werd aangestuurd om informatie voor de BVD te
verzamelen. Daarom acht de Commissie het niet aannemelijk dat de BVD de groep IJzerman
heeft aangestuurd.
ii
Zgłoś jeśli naruszono regulamin